Het wiel blijft draaien
Miel Vanstreels en wielrennen, dat is een synoniem. Hij is
sportbeoefenaar zowel als schrijver over deze sport. Ik herinner me van hem nog
ouder werk, zoals Demente bejaardenflat (1975), een bundel met
een sociale achtergrond, bewogenheid voor de problemen van ziekte, ouderdom en
hulpbehoevende mensen. Sport staat daar tegenover als een lichamelijke functie
en prestatie, een uiting van gezondheid. Voor sukkelaars is in de wielersport
geen plaats. De auteur, die een interessante website heeft, publiceerde eerder
al gedichten over dit thema met vooral eigen observaties en
jeugdherinneringen. In de reeks De Windroos, onder de redactie van Henk van
Zuiden, publiceerde hij een bundel met de op het eerste gezicht vreemde
titel Godsheide. Gelukkig leert de tekst op de achterzijde ons
dat dit de naam is van het geboortedorp van de auteur, die nu in Maastricht
woont.
De twintig gebundelde gedichten gaan helemaal terug naar
zijn kinderjaren en de opwinding die hij onderging bij het luisteren naar de
sportuitzendingen op de radio. Het is pure nostalgie. Vanstreels heeft bepaalde
gegevens en details goed in zijn geheugen vast weten te houden: live tv
bestond nog niet,/ de transistorradio moest nog/ uitgevonden worden(...).
Maar de gedurende de radioreportages herhaaldelijk genoemde namen van
coureurs gingen een eigen leven leiden. In een gedicht is een opsomming van die
namen, die verwijzen naar overwinningen, carrières, valpartijen of een
gigantische strijd in de bergen of de sprint, al een lust voor oog en oor.
Italiaanse namen op zich klinken als poëzie: vooral de Italiaanse namen
/gilde ik met plezier/ de weg over,// Arnoldo Pambianco, Graziano/ Battistini,
Nino Defilippis,/ Gastone Nencini,/Ercole Baldini (...)
Soms gaat het om de grotere jongens als Coppi, Gaul, maar
daarnaast heeft Vanstreels gedichten gewijd aan de wat mindere goden die
knechtenwerk moesten verrichten en zich konden troosten dat ze de kampioen mee
aan de overwinning hadden geholpen. In een gedicht over Hans Junkermann, die
niet zo'n winnaarstype was,noteert hij: zijn erelijst was niet bijzonder/ of
groot, het moeten de klanken zijn//want zijn naam zingt nog / in mijn
hoofd.
Als jongetje ondergaat hij op de fiets de sensatie zelf de
mastodonten van bergen te beklimmen of in een flitsende sprint net iets sneller
te zijn dan de favorieten. Verbeelding vermag veel. Zijn vader, ook renner,
leert hem hoe te fietsen, en ik wil dit fietsen/ nooit meer/ kwijt. De
hele bundel baadt in een sfeer van grote sportmomenten tegen de achtergrond van
een dorpse sfeer vol cafés, processies, kermis, volkse commentaren. Zo is immers
'de koers'! Momentopnamen, herinneringen, nostalgie, maar je moet het kunnen
om in enkele trekken, eenvoudig verwoord, renners te portretteren, zoals Van
Steenbergen die enkel voor zijn startgeld kwam, of Beheyt die het had gewaagd de
Keizer een hak te zetten. Een sobere bundel vol rake typeringen die een brug
slaan van de kinderjaren naar de vertederende herinneringen die de ouder
wordende dichter jaren later koestert.
Vanstreels bundelde meer recent een aantal zengedichten
over wielrennen, Een bidon vol Zen, een uitgave zonder opsmuk
of overdreven pretentie maar zich beperkend tot drieregelige gedichten,
'fietshaiku's'. Geen uitweidingen, gedetailleerde wedstrijdverslagen of een
eerbetoon aan deze of gene vedette, maar notities die even doen nadenken en je
een hele situatie in beeld brengen opgeroepen door die suggestieve,
relativerende woorden:
Te lang en te diep
in het rood -in een wei schudt
een ezel zijn hoofd.
Indien het nog niet mocht zijn ingeburgerd, dan verdient de omschrijving afstapverdriet (pag. 11) in ieder geval een stipnotering als vondst. Nergens ontmoet je zwaarmoedigheid, zoals het hoort bij Zen, wel rustige beschouwingen die nopen tot een zachte glimlach bij de lezer. Vanstreels neemt het leven zoals het is, wat in dit geval betekent dat hij verkiest stil te staan bij de goede momenten van het fietsen zonder druk, en met nog voldoende tijd en oog voor de omgeving.
Bourvil vertolkt in Les Cracks (1968) de
rol van een uitvinder van een revolutionaire fiets. Het is 1901 en de wedstrijd
van de eeuw wordt gereden: Parijs-San Remo. Achtervolgd door een deurwaarder
probeert hij bij de start van de wedstrijd zijn fiets aan te bevelen bij de
renners, maar niemand wil ervan weten. De deurwaarder daagt opnieuw op en
Bourvil neemt dan maar zelf deel aan de koers. Wat volgt zijn hilarische
taferelen, al is het niet zijn beste film, er wordt geacteerd als ten tijde van
de stomme film met veel gespring en armen die in de lucht worden gestoken.
Duroc, dat is de uitvinder-coureur, haalt het met veel ups en downs, alsmede
enkele stunts ten gevolge van het feit dat men zijn remkabel heeft
doorgesneden.
Wielrennen blijft een populaire sport, ook na vele
dopingschandalen waardoor wel al vaker het einde ervan werd aangekondigd of
voorspeld. Het is een sport die veel verschilt van bv. voetbal of tennis, waar
het niet gaat om het overwinnen van hoogteverschillen in de bergen of stoffige
kasseien, het urenlang rekening houden met extreme
weersomstandigheden, ploegenbelangen, combines.
Wielrennen gebeurt in tijd en ruimte, met altijd afwisselende streken,
landschappen, steden, aankomstplaatsen. En er is het unieke van de grote
etappewedstrijden die gedurende drie weken een geconcentreerde inspanning vraagt
-waardoor niet zelden naar prestatieverbeterende middelen wordt gegrepen. Wat men
ook mag denken over het spektakel- en circusgehalte van de Tour, waar zowat
iedereen het over een is overigens, is het een aantrekkelijk schouwspel met
wisselende winnaars en verliezers, kopmannen en knechten, truienklassementen en
meisjes die een hele dag wachten om te mogen kussen. Valpartijen, dramatische
wendingen, tot dodelijke verwondingen, het hoort er allemaal bij, wellicht als
een metafoor van het leven zelf.
Het grote aantal boeken dat aan deze sport wordt gewijd,
aan wielerhelden of wedstrijden als Paris-Roubaix, tonen aan dat er alleszins
soms méér verhaal in zit dan in menige roman, en in ieder geval meer tot de
verbeelding spreekt dan andere sporten. De Tour van 2011 inspireerde vijf
dichters die telkens een rit op een bepaalde dag voor hun rekening namen,
analyseerden en het geheel bundelden tot een vijfentwintigtal gedichten en
enkele natourgedichten (sic). Er werden tijdens die Ronde ook gedichten op een
blog gezet, maar deze bundel, fraai verzorgd uitgegeven op slechts 100
exemplaren en dus voor kenners die hun fiets nog niet in de wilgen hebben
gehangen, is er voor hen die het boek verkiezen boven het blog.
Geelzucht II, want er was al een
voorganger en zonder twijfel houdt het bij II niet op, bevat achterin vier
foto's, of zo u wilt een fotogedicht, van de hand van Bert Bevers, van wie het
pro-wielersportgehalte niet meer hoeft te worden bewezen. Die foto's geven er
een idee van dat de dichters zich rechtstreeks tijdens het bekijken van live
tv-beelden lieten inspireren. Geelzucht is een goed gekozen titel, de strijd om
het geel rond de schouders en de zon in juli, vol met de sensatie van de
vakantie. Onder dit vijftal bevindt zich ook Sylvie Marie, die zich als
vrouwelijke supporter een plaats wist te veroveren in deze mannen(sport)wereld,
al zijn er ook wedstrijden voor vrouwen die evenwel te weinig aandacht
krijgen.
Op 17 juli deelt ze mee over de rit Limoux-Montpellier, in
het gedicht "Vlakaf": en al maken stemmen nog gewag/van rotondes, bochten,
smalle paden en tocht/ aan de streep, het blijft droog/ en
groen.
Patrick Cornillie die al een stapel bundels en boeken, die
verband houden met wielrennen op zijn naam heeft staan, herdenkt op een rustdag
Lucien Van Impe, de laatste winnaar van de Ronde uit dit kleine land,
vijfendertig jaar geleden al, hoewel de kampioenen hier geplaveid liggen:
Op de berg de dwerg,/maar in zijn nietigheid het grootst. Alle dichters
samen maakten ook een gedicht, als het ware - zoals de voetnoot stelt- een
ploegentijdrit uit pen en pedalen. Paul Rigolle is de filosoof, de behoeder van
de taal, die naar de diepte zoekt en de bedevaartplaats Lisieux weet te
verbinden met het wonder van de sprint van die dag. Frank Pollet is de
spontane commentator die erin slaagt zowat alles in een gedicht te integreren.
Norbert De Beule doet verslag over twee tijdritten, zoals in deze
regels: Honderd klokken in Grenoble doen Grenoble bonzen/ vier klaplopers
klappen veel te hard/ In de verte blaft een hond/ Koest Molly ! Baasje komt zo/
gooit even nog een leeuwtje in de lucht/ De dichter veegt de straten
schoon.
Die laatste regel vat perfect de hele bundel samen, het
hele schrijven-over-wielersport, en het zou bovendien niet slecht staan als
ondertitel. En nog dit als vrij overbodige waarschuwing: tot hiertoe is nog
niemand aan deze gedrukte geelzucht bezweken, of hij zou kleurenblind moeten
zijn.
Guy van Hoof
Geen opmerkingen:
Een reactie posten