Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

3 juli 2012


Het wiel blijft draaien

Miel Vanstreels en wielrennen, dat is een synoniem. Hij is sportbeoefenaar zowel als schrijver over deze sport. Ik herinner me van hem nog ouder werk, zoals Demente bejaardenflat (1975), een bundel met een sociale achtergrond, bewogenheid voor de problemen van ziekte, ouderdom en hulpbehoevende mensen. Sport staat daar tegenover als een lichamelijke functie en prestatie, een uiting van gezondheid. Voor sukkelaars is in de wielersport geen plaats. De auteur, die een interessante website heeft, publiceerde eerder al gedichten over dit thema met vooral eigen observaties en jeugdherinneringen. In de reeks De Windroos, onder de redactie van Henk van Zuiden, publiceerde hij een bundel met de op het eerste gezicht vreemde titel Godsheide. Gelukkig leert de tekst op de achterzijde ons dat dit de naam is van het geboortedorp van de auteur, die nu in Maastricht woont.
De twintig gebundelde gedichten gaan helemaal terug naar zijn kinderjaren en de opwinding die hij onderging bij het luisteren naar de sportuitzendingen op de radio. Het is pure nostalgie. Vanstreels heeft bepaalde gegevens en details goed in zijn geheugen vast weten te houden: live tv bestond nog niet,/ de transistorradio moest nog/ uitgevonden worden(...). Maar de gedurende de radioreportages herhaaldelijk genoemde namen van coureurs gingen een eigen leven leiden. In een gedicht is een opsomming van die namen, die verwijzen naar overwinningen, carrières, valpartijen of een gigantische strijd in de bergen of de sprint, al een lust voor oog en oor. Italiaanse namen op zich klinken als poëzie: vooral de Italiaanse namen /gilde ik met plezier/ de weg over,// Arnoldo Pambianco, Graziano/ Battistini, Nino Defilippis,/ Gastone Nencini,/Ercole Baldini (...)
Soms gaat het om de grotere jongens als Coppi, Gaul, maar daarnaast heeft Vanstreels gedichten gewijd aan de wat mindere goden die knechtenwerk moesten verrichten en zich konden troosten dat ze de kampioen mee aan de overwinning hadden geholpen. In een gedicht over Hans Junkermann, die niet zo'n winnaarstype was,noteert hij: zijn erelijst was niet bijzonder/ of groot, het moeten de klanken zijn//want zijn naam zingt nog / in mijn hoofd.
Als jongetje ondergaat hij op de fiets de sensatie zelf de mastodonten van bergen te beklimmen of in een flitsende sprint net iets sneller te zijn dan de favorieten. Verbeelding vermag veel. Zijn vader, ook renner, leert hem hoe te fietsen, en ik wil dit fietsen/ nooit meer/ kwijt. De hele bundel baadt in een sfeer van grote sportmomenten tegen de achtergrond van een dorpse sfeer vol cafés, processies, kermis, volkse commentaren. Zo is immers 'de koers'! Momentopnamen, herinneringen, nostalgie, maar je moet het kunnen om in enkele trekken, eenvoudig verwoord, renners te portretteren, zoals Van Steenbergen die enkel voor zijn startgeld kwam, of Beheyt die het had gewaagd de Keizer een hak te zetten. Een sobere bundel vol rake typeringen die een brug slaan van de kinderjaren naar de vertederende herinneringen die de ouder wordende dichter jaren later koestert.
Vanstreels bundelde meer recent een aantal zengedichten over wielrennen, Een bidon vol Zen, een uitgave zonder opsmuk of overdreven pretentie maar zich beperkend tot drieregelige gedichten, 'fietshaiku's'. Geen uitweidingen, gedetailleerde wedstrijdverslagen of een eerbetoon aan deze of gene vedette, maar notities die even doen nadenken en je een hele situatie in beeld brengen opgeroepen door die suggestieve, relativerende woorden:

Te lang en te diep
in het rood -in een wei schudt
een ezel zijn hoofd.


Indien het nog niet mocht zijn ingeburgerd, dan verdient de omschrijving afstapverdriet (pag. 11) in ieder geval een stipnotering als vondst. Nergens ontmoet je zwaarmoedigheid, zoals het hoort bij Zen, wel rustige beschouwingen die nopen tot een zachte glimlach bij de lezer. Vanstreels neemt het leven zoals het is, wat in dit geval betekent dat hij verkiest stil te staan bij de goede momenten van het fietsen zonder druk, en met nog voldoende tijd en oog voor de omgeving.
Bourvil vertolkt in Les Cracks (1968) de rol van een uitvinder van een revolutionaire fiets. Het is 1901 en de wedstrijd van de eeuw wordt gereden: Parijs-San Remo. Achtervolgd door een deurwaarder probeert hij bij de start van de wedstrijd zijn fiets aan te bevelen bij de renners, maar niemand wil ervan weten. De deurwaarder daagt opnieuw op en Bourvil neemt dan maar zelf deel aan de koers. Wat volgt zijn hilarische taferelen, al is het niet zijn beste film, er wordt geacteerd als ten tijde van de stomme film met veel gespring en armen die in de lucht worden gestoken. Duroc, dat is de uitvinder-coureur, haalt het met veel ups en downs, alsmede enkele stunts ten gevolge van het feit dat men zijn remkabel heeft doorgesneden.
Wielrennen blijft een populaire sport, ook na vele dopingschandalen waardoor wel al vaker het einde ervan werd aangekondigd of voorspeld. Het is een sport die veel verschilt van bv. voetbal of tennis, waar het niet gaat om het overwinnen van hoogteverschillen in de bergen of stoffige kasseien, het urenlang rekening houden met extreme weersomstandigheden, ploegenbelangen, combines. Wielrennen gebeurt in tijd en ruimte, met altijd afwisselende streken, landschappen, steden, aankomstplaatsen. En er is het unieke van de grote etappewedstrijden die gedurende drie weken een geconcentreerde inspanning vraagt -waardoor niet zelden naar prestatieverbeterende middelen wordt gegrepen. Wat men ook mag denken over het spektakel- en circusgehalte van de Tour, waar zowat iedereen het over een is overigens, is het een aantrekkelijk schouwspel met wisselende winnaars en verliezers, kopmannen en knechten, truienklassementen en meisjes die een hele dag wachten om te mogen kussen. Valpartijen, dramatische wendingen, tot dodelijke verwondingen, het hoort er allemaal bij, wellicht als een metafoor van het leven zelf.
Het grote aantal boeken dat aan deze sport wordt gewijd, aan wielerhelden of wedstrijden als Paris-Roubaix, tonen aan dat er alleszins soms méér verhaal in zit dan in menige roman, en in ieder geval meer tot de verbeelding spreekt dan andere sporten. De Tour van 2011 inspireerde vijf dichters die telkens een rit op een bepaalde dag voor hun rekening namen, analyseerden en het geheel bundelden tot een vijfentwintigtal gedichten en enkele natourgedichten (sic). Er werden tijdens die Ronde ook gedichten op een blog gezet, maar deze bundel, fraai verzorgd uitgegeven op slechts 100 exemplaren en dus voor kenners die hun fiets nog niet in de wilgen hebben gehangen, is er voor hen die het boek verkiezen boven het blog.
Geelzucht II, want er was al een voorganger en zonder twijfel houdt het bij II niet op, bevat achterin vier foto's, of zo u wilt een fotogedicht, van de hand van Bert Bevers, van wie het pro-wielersportgehalte niet meer hoeft te worden bewezen. Die foto's geven er een idee van dat de dichters zich rechtstreeks tijdens het bekijken van live tv-beelden lieten inspireren. Geelzucht is een goed gekozen titel, de strijd om het geel rond de schouders en de zon in juli, vol met de sensatie van de vakantie. Onder dit vijftal bevindt zich ook Sylvie Marie, die zich als vrouwelijke supporter een plaats wist te veroveren in deze mannen(sport)wereld, al zijn er ook wedstrijden voor vrouwen die evenwel te weinig aandacht krijgen.
Op 17 juli deelt ze mee over de rit Limoux-Montpellier, in het gedicht "Vlakaf": en al maken stemmen nog gewag/van rotondes, bochten, smalle paden en tocht/ aan de streep, het blijft droog/ en groen.
Patrick Cornillie die al een stapel bundels en boeken, die verband houden met wielrennen op zijn naam heeft staan, herdenkt op een rustdag Lucien Van Impe, de laatste winnaar van de Ronde uit dit kleine land, vijfendertig jaar geleden al, hoewel de kampioenen hier geplaveid liggen: Op de berg de dwerg,/maar in zijn nietigheid het grootst. Alle dichters samen maakten ook een gedicht, als het ware - zoals de voetnoot stelt- een ploegentijdrit uit pen en pedalen. Paul Rigolle is de filosoof, de behoeder van de taal, die naar de diepte zoekt en de bedevaartplaats Lisieux weet te verbinden met het wonder van de sprint van die dag. Frank Pollet is de spontane commentator die erin slaagt zowat alles in een gedicht te integreren. Norbert De Beule doet verslag over twee tijdritten, zoals in deze regels: Honderd klokken in Grenoble doen Grenoble bonzen/ vier klaplopers klappen veel te hard/ In de verte blaft een hond/ Koest Molly ! Baasje komt zo/ gooit even nog een leeuwtje in de lucht/ De dichter veegt de straten schoon.
Die laatste regel vat perfect de hele bundel samen, het hele schrijven-over-wielersport, en het zou bovendien niet slecht staan als ondertitel. En nog dit als vrij overbodige waarschuwing: tot hiertoe is nog niemand aan deze gedrukte geelzucht bezweken, of hij zou kleurenblind moeten zijn.

Guy van Hoof

Geen opmerkingen: